All

Steeds meer musea zetten geuren in om de kunstbeleving te versterken. Want: “Geurmoleculen hebben geen haast, ze dwarrelen wat rond.” Over neusgetuigen, dry diffusion en apothekerflessen.

Bij een zware geur van tabak, kamfer en een vleug patchoeli denk je niet meteen aan Piet Mondriaan. Toch is dit wat je ruikt bij de maquette van zijn Amsterdamse atelier in het Kunstmuseum in Den Haag. “Dat atelier was gevuld met Japanse prenten en dikke vloerkleden. Toen schilderde Mondriaan ook nog op externe waarneming”, zegt curator én gepromoveerd geurwetenschapper Caro Verbeek. Bij het atelier in Parijs komt uit de geurdispenser een indringende melange van onder meer verhit metaal en steenkool. “Een industriële geur die geen verband houdt met zijn geometrische schilderijen.” Tot slot is er de introverte walm van verf, terpentijn en lijm van zijn studio in New York. “Je ruikt als het ware dat hij steeds abstracter ging schilderen.” 

Een reconstructie van het atelier van Mondriaan

Naast de lucht van de ateliers van Mondriaan heeft Verbeek historisch geuronderzoek gedaan voor uiteenlopende musea. Voor het Rijksmuseum werd op basis van haar research een aroma van onder meer leer, paarden, natte aarde en kruit gecomponeerd bij reusachtige schilderij De Slag bij Waterloo van Jan Willem Pieneman. Voor de tentoonstelling Vervlogen – geuren in kleuren in het Mauritshuis in 2021 adviseerde Verbeek de historische geuren bij acht schilderijen. Bij Kruidenierswinkel, een schilderij uit 1717 van Willem van Mieris stond een dispenser met een melange van tabak, nootmuskaat en andere specerijen. Bij Binnenhuis met vrouwen bij een linnenkast van Pieter de Hooch uit 1633 riekt pomander parfum, dat destijds werd gebruikt voor wasgoed. Verbeek: “Geur wordt zo deel van het historisch erfgoed.”

Olfactorische beleving

Steeds meer musea zetten olfactorische beleving in – en niet alleen bij historische exposities. “Er is wetenschappelijk bewijs dat details beter worden geregistreerd met een begeleidende geur. Kleuren ogen intenser en er kan zelfs een sensatie van beweging worden ervaren”, verklaart Verbeek, die aan de VU promoveerde over de relatie tussen geur en kunst.  Geur is als enige zintuig al in de baarmoeder is geactiveerd. Het reukzintuig is bovendien gericht op overleving, omdat we er voedsel en gevaar mee herkennen. Geur werkt daardoor heel primair op ons gemoed. “Bij een kunstwerk als The Beanery in het Stedelijk herinneren mensen zich de geur van mottenballen, urine, oud vet en verschraald bier vaak beter dan het werk zelf.” Bovendien maakt geur een museumbezoek interessanter voor mensen met een visuele beperking.

Uit neurowetenschappelijk onderzoek is bovendien gebleken dat geur het zintuig is dat het meest direct in contact staat met het verleden. “Kijken naar een schilderij is ook vaak kijken naar het verleden. Die ervaring wordt versterkt als bezoekers de geur van toen opsnuiven.” Al zijn er grenzen waaraan je bezoekers kunt blootstellen. Een penetrante lijkengeur bijvoorbeeld ontbreekt bij De Slag bij Waterloo. “Dat gaat te ver voor een openbare plek als een museum.” Maar met een disclaimer erbij kan veel, meent Verbeek. “Bij een expositie over de Eerste Wereldoorlog in Dresden was de geur van de loopgraven gerecreëerd. Die was misselijkmakend. Maar het maakt de verschrikkingen van oorlog wel invoelbaar.”

The Beanary – Edward Kienholz

Apotheker flessen

Verbeek is niet de enige geurwetenschapper die met musea werkt. Het bedrijf Museum Beleving creëert al vijftien jaar geurervaringen voor musea maar ook beurzen en bedrijven. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van diverse ‘reukmedia’. Meest gebruikt zijn geurkaarten of sokkels met handpompjes om de geur te activeren. Iets frivoler is De Neus; inderdaad een enorme neus die aan de muur hangt en geur verspreidt via de neusgaten. Maatwerk levert Museum Beleving ook. In het verbouwde Museum Arnhem staat een drieluik van schilder Dick Ket, waarin brood, bier en medicijnen een terugkerende thema’s zijn; een interpretatie van deze geuren werd verspreid met bijpassende apotheker flessen.

Een optie die wordt vermeden is geur door een hele zaal verspreiden. “Niet iedereen vindt de ervaring van geur aangenaam. Of het wordt als te sturend ervaren. Geur kan hard binnenkomen, want het effect ervan is nauwelijks te dimmen, zoals bij licht of geluid”, zegt geurkunstenaar Frank Bloem, die een geurrondleiding ontwikkelde voor Á la Campagne. Het Franse licht van Maris tot Monet in het Fries Museum in 2022. Deze zomerexpositie belichtte hoe Franse schilders eind 19de eeuw hun atelier verlieten om op het platteland te schilderen. Met een geurenkaart trokken de bezoekers met de schilders mee. “Als eerste heb ik de geur van de stad gerecreëerd met de rokerige essence van berkenhout, versterkt met wat zwavel. Met hooi-, zee- of boslucht staan bezoekers als het ware naast de schilders in het platteland op de doeken. Zo reis je met de schilder mee van het atelier naar buiten.”

Fries Museum – A La Campagne
FOTO Ruben van Vliet

Dry diffusion

De samenstelling van zo’n geurrondleiding is een delicaat proces. “Je kunt niet zomaar willekeurige geuren achter elkaar zetten. Geuren kunnen elkaar beïnvloeden of overheersen, wat de ervaring verstoort.” Bloem, die als geurkunstenaar werkt onder zijn nom de plume The Snifferoo, werkt met synthetische geurstoffen, waarmee hij feitelijk elke geur kan samenstellen. “Dat bestaat grotendeels uit het invullen van Xcel-sheets achter de computer.” In musea wordt dry diffusion gebruikt; vocht is immers taboe in een museum. Dat geur in het canvas van schilderijen kan trekken, is drogredenering volgens Bloem, die afstudeerde aan de Rietveld Academie maar als geurkunstenaar autodidact is. “Dan zou je ook personen met een zwaar parfum moeten weigeren.”

Voor de reconstructie van geuren zijn diverse historische bronnen beschikbaar. Allereerst zijn er de “neusgetuigen”, zoals persoonlijke notities, een dagboek of beschrijvingen van tijdgenoten. Daarnaast zijn er historische teksten waaruit geput kan worden. Verbeek: “Denk aan reisverslagen of kranten.” Indien mogelijk wordt op locatie geroken; anders is er altijd nog het analyseren van de afbeelding. “Hoe zag een treinstation eruit in de 19de eeuw? Welke specerijen zaten er in een VOC schip? Dat is vooral associëren.” Volledig wetenschappelijk waterdicht zijn deze methodes niet, weet ook Verbeek, die 2021 het boek Een kleine geschiedenis van de (grote) neus (uitgeverij Atlas) uitbracht. “Planten bijvoorbeeld ruiken tegenwoordig  anders dan twee eeuwen geleden.”

Wim T. Schippers

Museale geuren moeten dienend zijn aan de kunst, vult Bloem aan. “Het moet een extra laag aan de kunstbeleving toevoegen maar mag het niet overheersen.” Het doel is volgens hem ook niet om een geur zo exact mogelijk te reconstrueren. “De oorspronkelijke geur is namelijk te diffuus om herkenning op te roepen. Ik reduceer de geur tot de essentie die nodig is voor een krachtige ervaring.” Daarbij, geur is traag. “We zijn gewend om met de snelheid van het licht informatie op te nemen en ook geluid komt met een razende vaart binnen. Geurmoleculen hebben geen haast, ze dwarrelen wat rond.” Wat goed uitkomt, want we zijn helemaal niet meer gewend aan de ervaring van geuren, aldus Bloem. “Bezoekers kunnen zo als het ware even kauwen op een geur. Daarom blijven ze ook veel langer staan bij kunstwerken met een geur.” Ook leuk: geur lokt gesprekken uit, aldus Bloem, van wie onlangs het boek Geur. De vergeten sensatie (Uitgeverij Ten Have) verscheen. “Omdat de ervaring zo associatief en persoonlijk is, willen mensen het meteen delen.”

Helemaal nieuw is geur in het museum niet. In de jaren dertig verspreide de dadaïst Duchamp in een galerie een koffiegeur als “een surrealistisch daad in zichzelf”, vertelt Verbeek. De Nederlandse pionier is Wim T Schippers die in 1965 in Uitgeverij De Jong en Co in Hilversum een compleet witte kamer inrichtte met geurprogramma waarin om het uur werd gewisseld tussen onder meer sinaasappel, potlood (ceder) en anijs. “Ook bij zijn befaamde pindakaasvloer speelt geur een cruciale rol.”

De geurcreatie kan dus ook kunstwerk op zich zijn.  Zo creëerde Bloem voor het kunstcollectief Ambassade van de Noordzee Zeelucht, dat zowel een draagbaar parfum is als kunstproject. De compositie is gebaseerd op veertig geuren van ons Noordzeestrand – variërend van blaaswier en kwal tot zonnebrand maar ook de onvermijdelijke frituurlucht middels “een vleug van zoete vettigheid”. Meer vrijzinnig is zijn interpretatie van onder meer de Hoogovens (“roestig metaal en rook”) en de internetkabels die bij Castricum aan land komen (“dan denk ik aan vluchtigheid en dus aan ozon”). “Zeelucht is geen idyllisch parfum. Het schetst de Noordzee waarin activiteiten en belangen van mensen, dieren, planten en objecten samenkomen. Ik gebruik geur als een medium om dit dilemma van de Noordzee te beschrijven.”

Futuristen

De scheidslijn tussen olfactorische kunst en geur inzetten om de kunstbeleving te versterken kan dun zijn. Voor het Rijksmuseum Twenthe recreëerde Verbeek (met geurexpert Jorg Hempenius) voor de exposite Marinetti en de Futuristen drie geuren die dit Italiaanse kunstcollectief in het Interbellum had bedacht voor drie bevolkingsgroepen. “Een verheffende geur van zweet en vooruitgang hoorde van de arbeiders. De middenklasse rook neutraal en de bourgeoisie stonk naar urine en schimmel.” Dat een museale representatie van fascistisch gedachtengoed in onze tijd ietwat wringt, weet ook Verbeek. “Maar geur is niet waardenvrij. Het kan heel politiek zijn, ook in negatief opzicht. Denk ook aan de koloniale geur van specerijen.”

Filippo Tommaso Marinetti

Rest alleen nog de vraag waarom musea uitgerekend nu geur hebben ontdekt. Bloem houdt het op een “sneeuwbaleffect” waarbij musea elkaar beïnvloeden en inspireren. “De geursensaties worden steeds creatiever en verfijnder, wat weer nieuwe interesse uitlokt.” Al moet volgens Verbeek ook de impact van de covid-pandemie niet worden onderschat. “We hebben lang binnen gezeten en hebben geurhonger.” Wel zijn beide geurexperts het erover eens dat geur een blijvende plek in het museum heeft gekregen. Bloem: “Geur biedt een intense ervaring die je kan meenemen naar een andere plek en tijd. Dat moment van even uit de realiteit breken, dat is toch waarom we naar het museum gaan?”